zaterdag 30 november 2013

Candide - Menier Chocolate Factory

De productie die rond deze feestdagen in de Chocolate Factory is te zien is Bernstein’s interpretatie van Voltaire’s filosofische satire ‘Candide’ uit 1956 en is in alle opzichten meer een flamboyante operette dan een musical. En hoewel de voorstelling in een soort van wervelwind voorbij trekt en van terughoudendheid in geen enkel opzicht sprake is, het verhaal in alle aspecten bizar is en het publiek in een soort van extatische verwondering achterlaat, is het een fantastische avond in het theater.
Het verhaal is ingewikkeld en sinds de eerste productie hebben al velen zich aan de structuur en teksten van het stuk gewaagd. Het originele script is van Lillian Hellman, later bewerkt door Hugh Wheeler en naast de oorspronkelijke teksten van Richard Wilbur hebben ook anderen daaraan bijgedragen waaronder Stephen Sondheim en Leonard Bernstein zelf. De versie van ‘Candide’ die nu in de Chocolate Factory te zien is is gebaseerd op de versie van de Scottish Opera uit 1988 en bewerkt door regisseur Matthew White.
Het verhaal opent in Westfalen, Duitsland waarbij de jonge man Candide verliefd is op de mooie Cunegonde en wiens broer Maximilian een oogje heeft op de meid Paquette. De vier jongelingen genieten onbezorgd van het leven en al het moois dat het hen biedt voornamelijk doordat ze op een filosofische wijze onderwezen worden door hun leermeester Pangloss.
De baron en vader van Maximilian en Cundegonde vindt de bastaard Candide echter geen partij voor zijn dochter en hij wordt uit het slot verdreven. Wat volgt is een avontuurlijke reis van de enthousiaste en onbezonnen Candide door de wereld en via verschillende continenten keert hij uiteindelijk terug naar Europa en belandt in Venetië. Hier wordt hij herenigd met zijn Cundegonde en als volwassen geworden man komt hij realistisch tot de conclusie dat het leven goed noch kwaad is maar er is om geleefd te worden en om er samen het beste van te maken. Het verhaal is op momenten uitermate verwarrend en enigszins bizar ook omdat personages plotseling uit de dood schijnen te herrijzen en veel van de acteurs diverse rollen spelen.
Voltaire’s origineel zal ongetwijfeld een diepe betekenis kennen maar gelukkigerwijs wordt deze versie van ‘Candide’ met veel humor gebracht. Het verhaal is vooral onderhoudend maar als Candide met zijn Cundegonde herenigd wordt en de voltallige cast de majestueuze finale ‘Make Our Garden Grow’ prachtig zingt ben ik oprecht ontroerd.
Fra Fee is een geweldige Candide maar nog meer indruk wat mij betreft maakt Scarlett Strallen als Cunegonde die met haar versie van ‘Glitter And Be Gay’ de show bijna letterlijk stopt. Geweldig! James Dreyfus zet een fabuleuze Pangloss neer en ook Cassidy Janson als Paquette en David Thaxton als Maximilian weten met gemak te overtuigen.
Het hart van het stuk is de geweldige score van Bernstein die louter uit lyrische hoogtepunten bestaat als ‘The Best Of All Possible Worlds’, ‘Oh Happy We’ en meer ingetogen nummers als ‘It Must Be So’ en ‘Ballad Of Eldorado’. De muziek wordt prachtig uitgevoerd door een negenkoppig ensemble met orkestraties van Jason Carr.
Voor deze ‘Candide’ is het auditorium van de Chocolate Factory door ontwerper Paul Farnsworth omgetoverd tot een soort van dorpsplein waarbij het publiek rondom gezeten kan genieten van de cast die niet alleen op de vloer zelf speelt maar tevens op diverse niveaus daarboven. Het lijkt wel alsof een carnavalesk vaudeville gezelschap even intrek heeft genomen in de Chocolate Factory al is het op momenten wel heel rommelig en gebeurt er van alles tegelijk. Wees ook niet verbaasd als je als achteloze bezoeker soms in het verhaal en de actie wordt betrokken.
Ik zag een van de laatste previews en zat bijna naast de artistiek leider van de Chocolate Factory David Babani die zich ook kostelijk scheen te amuseren. Of deze versie van ‘Candide’ ook de overstap maakt naar West End zoals bij veel van hun producties gebruikelijk is waag ik te betwijfelen. Maar dat ligt dan zeker niet aan de fantastische en enthousiaste manier waarop de cast deze ‘Candide’ voor het voetlicht bracht.
Deze voorstelling zag ik 's avonds op zaterdag 30 november 2013
© foto Nobby Clarke

The Scottsboro Boys - Young Vic


‘The Scottsboro Boys’ is de laatste musical die John Kander en Fred Ebb samen maakten. Werk aan de musical begon al in 2002 samen met Susan Stroman (choreograaf en regisseur)  David Tampon (script) maar werd na de dood van Ebb in 2004 onderbroken om pas in 2008 te worden voltooid. Na producties Off-Broadway en in Minneapolis ging de musical in oktober 2010 op Broadway in première. Helaas viel het doek al na 29 previews en 49 reguliere voorstellingen. In 2011 kreeg ‘The Scottsboro Boys’ 12 nominaties voor de Tony Awards maar wist deze door de sterke concurrentie van ‘The Book Of Mormon’ niet te verzilveren.
In 2013 is het de beurt aan een voorstellingenreeks in de Young Vic in Londen waarbij de originele creatives betrokken zijn en ook een aantal castleden hun rollen hernemen. Nog voor de première werd de reeks al verlengd en na de laaiend enthousiaste recensies is de voorstelling inmiddels uitverkocht.

‘The Scottsboro Boys’ is gebaseerd op een geruchtmakend proces in de vorige eeuw waarbij in 1931 negen jonge Afro-Amerikaanse mannen variërend in de leeftijd van dertien tot negentien jaar van een trein in Scottsboro Alabama werden gehaald en valselijk werden beschuldigd van de verkrachting van twee jonge blanke vrouwen. Ondanks het feit dat één van de vrouwen later haar verklaring introk werden de jongens tot de doodstraf veroordeeld en jaren van processen volgden waarbij ze werden bijgestaan door Samuel Leibowitz een Joodse advocaat uit New York. 

De boodschap die ‘The Scottsboro Boys’ brengen is allesbehalve vrolijk en de ironie wil dat de musical in de vorm is gegoten van een ‘minstrel show’ een populaire vorm van vermaak in het Amerika van de 19e eeuw waarbij voornamelijk blanke artiesten met een zwart geschminkt gezicht het publiek onderhielden.

De verteller van het stuk The Interlocutor is de enige blanke acteur in de cast. Een mooie rol van Julian Glover die het geheel met een ironische glimlach beziet maar waarbij haat onderhuids sluimert. De rest van de rollen worden gespeeld door de zwarte cast waarbij zij ook die van de blanken en vrouwen voor hun rekening nemen.
Colman Domingo en Forrest McClendon zijn fantastisch in hun rollen als Mr Bones en Mr Tambo. En vooral Kyle Scatliffe maakt indruk als Haywood Patterson één van de beschuldigden.
De muziek en de wijze van vertellen ademt op sommige momenten de sfeer van Kander en Ebb’s hitshows als ‘Chicago’ of ‘Cabaret’ maar is nog meer een eigenzinnige mix van allerlei muziekstijlen waarbij blues en soul, ragtime en jazz worden afgewisseld met music hall muziek. Kander en Ebb’s unieke stijl is te horen in energieke ensemblestukken als ‘Shout!’ en ‘The Scottsboro Boys’, prachtig ontroerende ballads als ‘Go Back Home’ en melancholieke songs als ‘Southern Days’.
Het design van Beowulf Boritt is simpel en bestaat niet meer dan uit een houten vloer met een drietal bogen die een theater verbeelden maar door het ingenieuze gebruik van stoelen en een aantal planken worden alle locaties uit het stuk verbeeld, of het nu een trein is of een isoleercel in de gevangenis.
‘The Scottsboro Boys’ is een voorstelling met een harde waarheid over racisme en als een soort van wolf in schaapskleren verpakt in een onderhoudende en energieke musical. De zwijgende vrouw die de voorstelling opent die ook wellicht de moeder, geliefde of zus van één van ‘The Scottsboro Boys’ is slaat aan het eind van de voorstelling in haar enige spreekscène een brug naar het Amerika van de jaren ‘50 en naar onze tijd.
Het verhaal grijpt je bij de keel en moet je machteloos concluderen dat er in de ruim honderd jaar na ‘The Scottsboro Boys’ maar bitter weinig veranderd is. Ik heb zelden een publiek zo stil en onder de indruk een zaal zien verlaten als bij deze musical.
Deze voorstelling zag ik 's middags op zaterdag 30 november 2013
© foto Richard Hubert Smith

vrijdag 29 november 2013

The Light Princess - Lyttelton - National Theatre



Onder de vlag van Nicholas Hytner als artistiek leider van het National Theatre zijn er al een aantal eigenzinnige musicals opgevoerd zoals ‘Jerry Springer The Opera’ in 2003 en recent nog ‘London Road’. Na jaren voorbereiding en herhaald uitstel, oorspronkelijk was het de bedoeling dat de musical al in 2011 te zien zou zijn, is het nu de beurt aan Tori Amos en haar musical ‘The Light Princess’ onder regie van Marianne Elliott die eerder verantwoordelijk was voor grote successen als ‘War Horse’ en ‘The Curious Incident Of The Dog In The Night-Time’.
Gebaseerd op het Victoriaans sprookjesverhaal van George MacDonald geven Tori Amos die de muziek en teksten schreef en Samuel Adamson verantwoordelijk voor het libretto en de teksten hun hele eigen draai aan het verhaal. Over prinses Althea uit het goudgekleurde land van Lagobel die na de dood van haar moeder probeert haar te volgen naar de hemel en in haar onvermogen om een traan te laten zowel in letterlijk als in emotioneel opzicht gewichtsloos wordt. Haar vader King Darius sluit haar als 6-jarige op in de paleistoren met haar vriendinnetje het weesje Piper. Darius richt daarna zijn aandacht op zoon Alexander en vergeet zijn dochter tien jaar lang. Totdat de prins wordt vermoord en Althea ineens de beoogde troonopvolger is. En over prins Digby van het nabijgelegen blauwgekleurde Sealand die na de dood van zijn moeder wel huilt maar zo zwaarmoedig raakt dat hij nooit meer lacht. Hij wordt samen met zijn jongere broer Llewelyn als in een militair regime opgevoed door hun tirannieke vader King Ignacio met Zephyrus, de valk van zijn overleden moeder als enige vriend voor Digby. En over het toeval dat hen samenbrengt als King Ignacio de oorlog verklaart aan Lagobel en Digby opdraagt om Althea te doden. Over hun liefde voor elkaar die voor hen beiden hun eigen lot en dat van hun land doet omkeren.
Aan de prachtige score voor ‘The Light Princess’ is overduidelijk de handtekening van Tori Amos te herkennen. De muziek is eigenzinnig, draalt en beschouwt en bouwt niet op hele duidelijke melodielijnen. Een orkest van elf voert de muziek uit met piano, strijkers en blaasinstrumenten maar zonder koper en dat zorgt ook voor een klankkleur die deze musical zo typisch kenmerkt alsof ook de muziek licht is en zweeft, bijna transparant is. Naast John Philip Shenale die de orkestraties maakt is Tori Amos met Martin Lowe ook verantwoordelijk voor de additionele orkestraties en de vocale arrangementen.
De score kent prachtige nummers. Prachtige solo’s voor Althea als ‘My Fairy Story’, ‘Queen Of The Lake’ en ‘Better Than Good’, duetten als ‘Althea’ en ‘Tears’ en indrukwekkende ensemblestukken als ‘My Own Land’, ‘Sealand Supremacy’ en de glorieuze finale ‘Coronation’.
Stralend middelpunt in de cast is Rosalie Craig als Althea die in haar voorkomen een opvallende gelijkenis vertoont met Amos. Craig slaagt erin om van Althea een sympathiek maar ook eigenzinnig en lichtvoetig personage te maken. Amy Booth-Steel is indrukwekkend als Piper de vriendin van Althea die samen met Kane Olivier Parry als Llewelyn tevens fungeren als vertellers van het verhaal aan het begin en het slot van de voorstelling. Clive Rowe als Althea’s vader Darius maakt indruk in een prachtige solo in de tweede acte ‘My Little Girl’s Smile’. Hal Fowler imponeert als King Ignacio en het is jammer dat zijn aandeel in de voorstelling niet wat groter is. Digby wordt zeer verdienstelijk vertolkt door Nick Hendrix maar hij heeft helaas minder sterk materiaal om uit te kunnen blinken en mag in het begin van de tweede akte voornamelijk mooi zijn in ontbloot bovenlijf. De nadruk lijkt te liggen op de vrouwelijke spelers onder wie ook Laura Pitt-Pulford als Falconer en Malinda Parris als Serjeant-at-Arms zeker vermelding verdienen.
Naast het verhaal van Althea en Digby worden door Amos en Adamson ook zwaardere thema’s aangesproken zoals drugs, anorexia en de zorg voor de natuur op onze planeet. Storend is dat niet maar naar mijn mening in alle gevallen ook niet erg noodzakelijk. Gelukkig zit er ook heel veel humor in de voorstelling en worden deze onderwerpen op een lichtvoetige manier gebracht waardoor het niet al te overheersend is.



‘The Light Princess’ is een visueel feest in het design van Rae Smith en het lichtontwerp van Paule Constable. De tegenstellingen tussen Lagobel en Sealand worden consequent doorgevoerd in prachtige tinten van goud en blauw. En het verhaal wordt vormgegeven in diverse disciplines waaronder de prachtige poppen van Toby Olié met op de voorgrond de majestueuze valk Zephyrus en op de achtergrond een érg grappige maar naamloze muis. Ook de diverse animaties van Matthew Robins geven vorm aan het verhaal vooral bij de introductie van het verhaal maar ook in bijvoorbeeld ‘My Fairy Story’ waarbij Althea’s verhaal parallel loopt aan het sprookje van het Meisje met de zwavelstokjes en doen nog het meest denken aan een ouderwets schimmenspel.
‘The Light Princess’ zweeft en tuimelt gedurende een groot gedeelte van de voorstelling. Op sommige momenten op de meer gebruikelijke manier in een harnas aan kabels, maar nog vaker wordt zij door vier in het zwart geklede acrobaten vastgehouden en letterlijk gedragen op handen en voeten om zo de illusie wekken dat Althea gewichtsloos is. Echt fantastisch om te zien en groot respect ook voor Rosalie Craig die feilloos weet te zingen ook als ze zweeft of zelfs ondersteboven hangt.
‘The Light Princess’ is een traditioneel sprookje in de zin van hoe de vertelling is opgebouwd en vormgegeven, maar vooral eigenzinnig, betoverend en ontroerend door de onmiskenbare invloed die Tori Amos op haar geesteskind heeft weten te leggen. Een fascinerende reis door twee tegengestelde koninkrijken die zoals het in een goed sprookje betaamt ook hier een zij-leefden-nog-lang-en-gelukkig slot kent.
De voorstelling is nog tot en met 2 februari 2014 in het National Theatre te zien en ik kan alleen maar hopen op een transfer naar West End omdat deze prachtige musical dat zo verdient.

Deze voorstelling zag ik 's avonds op vrijdag 29 november 2013 en 's middags op zondag 1 december 2013.

©  foto’s Brinkhoff/Mögenburg